Auteur: Meindert Schroor Uitgave: Leeuwarden, februari 2007. ISBN nummer: -
In de Tweede Kamer werd in 1872 een discussie gevoerd in hoeverre het wenselijk zou zijn om te komen tot een betere grensregeling en afbakening tussen zowel provincies als gemeenten onderling[1]. In dat kader zonden Gedeputeerde Staten van Friesland in januari 1873 circulaires naar de verschillende gemeentebesturen. In 1874 werden op de grens met Groningen nieuwe grenspalen geplaatst.[2] Ze zijn in 1880 opnieuw geschilderd en in 1910 voor een bedrag van f 95,15 hersteld. In verband met de aanleg van een nieuwe spuisluis in de Lauwers bij Munnekezijl werd 1886 werd de provinciegrens met Groningen iets ten gunste van Friesland verlegd.[3]
Drenthe Op 21 mei 1886 berichtten Gedeputeerde Staten van Drenthe aan hun Friese collega’s dat de grensscheiding aan de Drentse zijde niet erg duidelijk was en verzochten zij aan hen na te gaan in hoeverre dit ook ‘van den Frieschen kant blijkt’ en zo ja of men genegen is voor gezamenlijke rekening de toestand te verbeteren. Op 4 juni 1886 (no. 13) verzochten GS van Friesland aan de gemeentebesturen van Opsterland, Oost- en Weststellingwerf om een onderzoek dienaangaande in te stellen. De gemeentelijke opzichters gaven aan dat de grens nu eens goed was aangegeven door middel van dijkjes, landweren of greppels en dan weer geheel verdwenen. Vanwege deze onduidelijkheid gaven GS van Friesland op 16 december 1886 opdracht aan hoofdingenieur S.J. Vermaes van Provinciale Waterstaat om een rapport over de grensscheiding met Drenthe op te stellen. Uit het rapport (dd. 1 maart 1887) blijkt dat de in 1827 opgemaakt processen verbaal van grensbepaling na zestig jaar geheel verouderd waren. Ook lieten de aanvankelijk positieve berichten van de gemeentebesturen van Oost- en Weststellingwerf het nodige aan nauwkeurigheid en volledigheid te wensen over. Langs bijna éénderde van de totale lengte was de scheiding niet of onvoldoende aangegeven. Voor zover aanwezig zouden greppels moeten worden hersteld, anderszins gegraven. Bovendien was het volgens Vermaes noodzakelijk om de 500 meter een hardstenen merksteen te plaatsen [en in de zandduinen – (Aekingerzand – MS) om de 100 meter langere houten palen] en ijzeren grenspalen zoals die onlangs op de grens met Groningen waren geplaatst op de hoekpunten. Vermaes raamde de kosten van het een en ander op f 2500,-. GS zagen op tegen deze hoge kosten maar stuurden het rapport op 31 maart 1887 toch door naar hun collega’s in Drenthe. Ook die lieten hun provinciale hoofdingenieur naar de zaak kijken. Deze kwam tot de conclusie dat de kadastrale kaarten van beide provincies niet op alle punten overeen kwamen. Op 5 augustus 1887, nadat rapport door de Drentse hoofdingenieur was uitgebracht, stelden GS van Drenthe aan hun Friese collega’s voor om zich gezamenlijk tot de minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek of die bij zijn collega van Financiën zou willen bevorderen dat het Rijk de grenzen tussen beide provincies zou opnemen en vaststellen ‘waar daaromtrent verschil bestaat’. De minister van Financiën verleende zijn medewerking aan de grensbepaling die in 1890 plaatsvond. De grenspalen werden in de maanden oktober, november en december 1894 geplaatst onder toezicht van de beide provinciale hoofdingenieurs van de Waterstaat, S.J. Vermaes en J.P. Hofstede. Het ging in totaal om 147 stuks gegoten ijzeren grenspalen die waren voorzien van de wapens van de provincies Friesland en Drenthe en van 1 gegoten ijzeren paal met de wapens van Friesland, Drenthe en Overijssel, die bij Frederiksoord werd geplaatst (uiteindelijk moest één paal extra, dus 149 worden geplaatst). De palen werden voor een bedrag van f 909,45 geleverd door de Maatschappij “IJzergieterij de Prins van Oranje” te ’s-Gravenhage. Daarnaast werden 143 beslagen eikenhouten palen geleverd met een variabele lengte van 1.40 meter tot 4.00 meter. Deze palen plus het lossen, vervoer en het plaatsen van 143 van de 147 ijzeren grenspalen kostte f. 1286,28 te betalen aan de aannemer W.J. Boltje te Oudehaske. De palen werden beschilderd met afwisselend zwarte en witte ringen en zodanig geplaatst dat in de grenslijn staande steeds minstens twee palen zichtbaar zijn. De palen werden genummerd van I tot CXLIX. De Friese gemeentebesturen kregen volgens resolutie van 1 december 1895 opdracht om vóór 1 mei jaarlijks rapport uit te brengen over de toestand van de palen en bij urgentie zelfs onmiddellijk. Zij moesten tevens bevorderen dat het vrije zichtveld tussen de palen niet door struikgewas, bomen of anderszins zou worden belemmerd. Zij moesten ook toezien op het ‘ontblooten’ van de plint. De palen zouden om de vier jaar opnieuw worden beschilderd, te beginnen in 1899 voor de eerste maal op kosten van de provincie Drenthe. Ook Drenthe droeg de onderhoudstaken op aan de gemeenten.[4]
Overijssel Al in 1873 had het gemeentebestuur van Weststellingwerf gemeld dat de grenspalen met Drenthe en Overijssel bijna alle verdwenen waren. Blijkbaar is toen een onderzoek ingesteld door de hoofdingenieur van de waterstaat (volgens resolutie van 1 mei 1873) maar diens rapport is niet bij de stukken aanwezig.
De Fries-Overijsselse grens kwam opnieuw in de belangstelling dankzij een schrijven van het gemeentebestuur van Oldemarkt aan Gedeputeerde Staten van Overijssel. Daarin werd de aandacht gevestigd op het feit dat op enkele plaatsen in de gemeente de grens tussen Friesland en Overijssel niet meer te vinden was, ‘terwijl dit op andere plaatsen binnenkort het geval dreigt te worden’. GS van Overijssel schreven hun Friese collega’s hierover op 3 juli 1901. Daarbij merkten ze op dat van de gehele grens met een lengte van circa 32 kilometer, 17 kilometer niet behoefde te worden afgebakend omdat de rivier de Linde daar de grens vormt. Men schatte de kosten van afbakening ‘in aansluiting aan de zoowel tusschen Friesland en Drenthe als tusschen Drenthe en Overijssel plaats gehad hebbende’ op ongeveer 1600 gulden. Zoals gebruikelijk stuurden Gedeputeerde Staten hun hoofdingenieur (ook nu weer Vermaes) op pad.
Die stelde in zijn schrijven van 6 september 1901 vast dat:
* vanaf grenspaal no. 1 tussen Drenthe en Friesland onder Frederiksoord tot de Kolonieweg (lengte 730 meter) de grens behoorlijk door een greppel werd aangegeven.
* Dat de grens vervolgens langs de zuidzijde van de Kolonieweg tot de weg naar Willemsoord (lengte 1430 meter) voor zover dit het gedeelte tot de Rijksschool aan de Kolonieweg betrof (lengte 830 meter) nu eens beter en dan weer minder goed zichtbaar is, maar de resterende 600 meter goed door een greppel te onderscheiden waren.
* De grens loopt dan nog eens gedurende 650 meter langs de Kolonieweg en voorts over een lengte van 1170 meter langs een gedeeltelijk met hout beplante wal, aan weerszijden door een greppel afgescheiden.
* Vervolgens is de scheiding tot daar waar zij het Staatsspoor (Zwolle-Leeuwarden) snijdt 1030 meter lang onbegrensd, met uitzondering van de laatste 3 à 400 meter en verder tot de Rijksstraatweg (Leeuwarden-Zwolle) ‘behoudens enkele uitzonderingen’ die wel door een greppel waren aangegeven.
* Ten westen van de Rijksstraatweg gaat de grens eerst in zuidelijke, dan in westelijke en vervolgens in noordelijke richting over een totale lengte van circa 3900 meter. Zij is ook hier, behoudens kleine gedeelten, ‘door een behoorlijk diepe greppel, wal of afrastering aangewezen’. Daarvan dient het in westelijke richting strekkende deel tevens als waterlossing.
* Nevens bovengenoemde greppel loopt een aarden dam, die hier en daar aan de Friese zijde is geslecht en bij de landerijen aangetrokken,’zoodat verondersteld mag worden dat deze wal in Friesland ligt’.
* Van het laatstgenoemde punt is de grens over ca. 165 meter onzichtbaar, maar gaat vandaar tot de zandweg naar Paaslo langs of in het midden van de zogeheten Friesche Wheer, een waterlossing in een redelijke staat van onderhoud die met een lengte van 2012 meter als een goede grensscheiding kan worden beschouwd.
* Volgens het door de gemeente Weststellingwerf behorende kadastrale plan gaat de grens vervolgens langs de oostzijde, maar volgens de gemeentekaart langs de westzijde van de zandweg naar Paaslo, met een lengte van 800 meter. ‘Welke laatste aanwijzing’, aldus Vermaes, ‘mij beter voorkomt, omdat het grasgewas van genoemden weg door een der kerkbesturen in Oldemarkt wordt verhuurd.
* De grens snijdt verder de straatweg van Blesdijke naar Oldemarkt en gaat over een lengte van circa 175 meter volgens bedoelde kadastrale kaart langs de zuidzijde, volgens de gemeentekaart langs de noordzijde van die weg en vervolgens langs de westzijde van een hooireed (hooiweg, M.S.), ‘zijnde eene lengte van 2400 M. tot in de Linde’.
Uitstel werd afstel De grens was volgens Vermaes dus hooguit over een duizendtal meters onzichtbaar in het terrein. Hij stelde voor om alvorens tot de door Overijssel beoogde uitvoering van een grensafbakening te komen zoals die onlangs tussen Drente en Friesland had plaatsgehad, eerst de grens maar eens door het kadaster door middel van kaarten en piketten weer te geven. Een uitbakening leek vanwege de vele schommelingen in de grens kostbaar en waar de grens enigszins onzichtbaar was kon een nieuwe greppel ook volstaan en bestaande grensgreppels worden verbeterd. Het advies van de hoofdingenieur werd door GS overgenomen en overgebracht aan hun Overijsselse collega’s (12 september 1901). Uiteindelijk besloten de provinciebesturen gezamenlijk een verzoek te doen aan de Minister van Financiën om landmeters ter beschikking te stellen om deze taak uit te voeren. De minister berichtte al op 11 november 1901 geen landmeters ter beschikking te kunnen stellen maar hoopte wel ‘nadat het personeel van landmeters zal zijn uitgebreid, hetwelk niet vóór het jaar 1903 kan plaats hebben’ daartoe in de gelegenheid te zijn. Enkele dagen later deden GS van Overijssel aan hun Friese collega’s het voorstel om de zaak voorlopig aan te houden. Aan Friese zijde ging men daarmee ‘volkomen’ akkoord. Uitstel werd uiteindelijk afstel. Zuinige overheden en een deels nog herkenbare grens maakten dat er geen grenspalen werden geplaatst tussen Friesland en Overijssel. --------------------------------------------------------------------------------
[1] Voor de oudere grensregelingen van Friesland met Stad Groningen en Ommelanden, Drenthe en Overijssel zie: M. Schroor, ‘Tusken Lauwers en Linde: de grinzen fan Fryslân mei Grinslân, Drinte en Oerisel, benammen yn de 18e ieu’ in: It Beaken vol. 52(1990), 161-193
[2] Zie Willem Dolstra en Meindert Schroor, ‘Friese palen, Groninger palen’ in Fryslân 12e jg., nr. 3
[3] Tresoar, Archief Provinciaal Bestuur van Friesland 1813-1922, inv. nr. 4101 B.
[4] Tresoar, Archief Provinciaal Bestuur van Friesland 1813-1922, inv. nr. 4102
|